Wat doet Meneer nou de hele dag, voordat hij hier de ijskast komt plunderen?
Afgelopen woensdag heb
hem eens gevolgd. Meneer liep een stuk vlotter dan je zou verwachten
als je hem onderuitgezakt in de bank zag ronken, steevast met wat speeksel
in zijn mondhoek, waar in de loop der tijd een diepe groef is ontstaan.
Hij had duidelijk een doel voor ogen. Bloemenwinkel Memento Flori? Nee.
Verder. De begraafplaats? Nee. De bibliotheek? Ja. Zodra hij daar over
de drempel stapte, werd de anders zo kalme man bezield met een intens
jachtinstinct dat hem door alle afdelingen dreef. Gretig graaide hij
van alles uit de planken: Maori's, Plato, Mineralen uit de Andes, Cuba,
Dierverzorging. Binnen een kwartier sjouwde hij met een stapel tot aan
zijn kin. De bibliotheek-medewerkers zagen hem rondrennen en wisselden
een blik van ontroering of ergernis. Ik kon het niet plaatsen. In elk
geval lieten ze hem begaan. Mij bleven ze wel aanstaren. Om maar te
doen of ik daar iets te zoeken had, sloeg ik een ander pad in. Tussen
de kasten door kon ik Meneer volgen naar de uiterste hoek van de bovenste
verdieping, waar een paar lege kasten stonden. Daar zette hij zijn buit
op de grond. Hij leek tot rust te komen. Heel even. Toen deed hij een
stap terug. Ik kon zijn gezicht niet zien, maar stelde me voor dat hij
door zijn oogharen keek en de lege kasten in zich opnam. Na wat ijsberen
pakte hij een boek van de stapel, zette die in de middelste kast en
nam weer afstand. Uiterst zorgvuldig kregen alle boeken een plek toegewezen.
Sommige moesten iets verder uitsteken, andere ondersteboven of toch
niet. Wat er in hem omging, was niet te peilen, maar uit zijn bevlogen
geschuif bleek dat het lang niet eenvoudig was en dat de rangschikking
niet zomaar voor de leek te vatten was. Uiteindelijk stond daar dus
een rijtje boeken. Meneer leek tevreden. Hij begon zwaar te ademen.
Te hijgen. Nee, hij lachte. Steeds harder. Het galmde door de ruimte,
waar behalve Meneer en ik niemand aanwezig was. Meneer schudde gniffelend
zijn hoofd, schokte met zijn schouders en liep zonder om te kijken terug
naar de roltrap. Dit gaf me gelegenheid om eens van dichtbij te kijken
waar al die moeite nou voor was. Ik zag het niet. Wat mij betreft was
de volgorde volstrekt willekeurig. De beginletters van de auteurs vormden
geen ondeugend woord. Niks. Net toen ik teleurgesteld wilde vertrekken,
zag ik dat alle kasten half leeg waren. Heel de zesde verdieping was
gevuld met korte rijtjes boeken die waren onttrokken aan de gangbare
nummering. Sommige rijtjes hadden duidelijk samenhang doordat alle boeken
dezelfde hoogte hadden. Of ze liepen geleidelijk van dik naar dun. Of
ze stonden opengeslagen in elkaar. Speurend naar dat soort patronen,
zag ik plotseling de twee medewerkers, die me eerder zo argwanend aankeken,
boven komen. Ze schrokken toen ze zagen dat de verdieping niet verlaten
was en hielden snel hun handen achter hun rug. Ik had al gezien dat
ze van alles bij zich hadden. Niet alleen een notitieblok, maar ook
een lineaal en flink wat apparaatjes, waaronder een ouderwets fototoestel.
En iets waar draadjes aan bungelden. Ze persten een glimlach op hun
lippen en liepen langs me heen, richting Meneers nieuwe rijtje boeken.
Toen ik omkeek hadden ze hun spullen weer voor zich. De jongste keek
me strak aan. Ok, dacht ik, wegwezen. Geen vragen. Weg van hier. Tien
minuten later stond ik voor mijn huis, waar Meneer
zwijgend voor de deur wachtte. Zoals zo vaak volgde hij me naar binnen,
waar hij zonder een blik te wisselen in mijn stoel plofte, precies op
tijd voor Lingo.

|