Ik ben een vuurvlieg van bijna twintig. Mijn licht gloeit zacht, niet om te lokken, maar om te herinneren. Ik laat me maar af en toe zien — traag, bedachtzaam. Ze fluisteren: hij zag de maan honderd keer stijgen. Mijn gloed is oud, maar echt. En nog altijd dans ik, heel even, in het donker.
|
|