"Kom op jongens, laten we vrede'tje spelen!" Hoe dat dan moest, vroegen mijn vriendjes zich af. "Eerst leggen we alle wapens op een hoop." gooide mijn tak op de grond. Jeroen volgde met zijn gele plastic buis en papieren pijltjes. Joost had een waterpistool. Een nieuwe, dus die legde hij heel voorzichtig neer. Armand had niks, maar vond toch een steen. "Zo, nu is het vrede." "En dan?" "Dan laten we elkaar in vrede leven. Iedereen kan doen wat hij wil." "Wàt dan?" "Wat je wil. Maakt niet uit." "Maar jij zou wat verzinnen! Hier is toch geen bal aan." Ik zag dat mijn idee niet aansloeg. Er was een groter gebaar voor nodig. Wat meer effect. Een vredesverklaring? Een optocht? "We gaan de wapens verbranden en een vreugdevuur maken!" Daar hadden ze wel oren
naar (behalve Joost, maar die wist ook nooit wat te verzinnen.) De rest
van die middag hadden we een fikkie gestookt. Met zonsondergang stonken
we lekker naar rook en we waren allemaal te laat voor het eten. Behalve
Joost dan. Die rende meteen al huilend
naar z'n moeder. Een smeulend waterpistool in zijn handen. Met hem mocht
ik een hele tijd
niet meer spelen. |